In een vorig artikel analyseerden we de door de VREG (Vlaamse Regultor voor Elektriciteit en aardGas), in de 2de helft van 2016, gelanceerde consultatie, omtrent een (mogelijke, maar iedereen weet wat het betekent) tarieven structuur verandering.
De uitgesproken motivering was een inkomsten probleem bij de Distributie Netbedrijven (DNB’s), door het, jaar na jaar, steeds lager totaal aan gedistribueerd (en getransporteerd) elektriciteit, terwijl de net kosten blijven wat ze waren (of zelfs stijgen). De 2 voornaamelijke voorgebrachte oorzaken van deze continue vermindering is, langs ene kant de toename van de eigenproducties en langs de andere kant de verbruiksverminderingen.
Het is al raar dat de regulator, waarvan onpartedigheid verwacht wordt, voor een bepaalde partij (de DNB’s) koestert. Het lijkt er een beetje op dat de ministerie voor economische zaken zich zorgen voor de transporteurs zou maken omwille bv. van een daling van hun inkomsten omdat de markt nu voor zijn vervoer steeds meer beroep op vrachtschepen zou doen. Toch, een belangrijk verschil zit erin dat de distributie van energie een monopolie is, terwijl het vervoer een concurrentiële markt is. Dus eerder een politische discussie dan een economisch of technisch onderwerp. We zullen dus niet verder hierop ingaan.
De consulatie van de VREG ging eigenlijk over de aanpassing van de huidige, energie gedreven, distributie tarieven structuur naar een aansluitvermogen (capciteit benoemd, zeer slechte naamkeuze) gebaseerde distributie tarieven structuur. Voor de analyse van de pro en cons, zie het vorige artikel en de publicatie van VREG zelf, waarop wat partijen gereageerd hebben.
Een van de grootste en meest geuit kritiek op het voorstel van nieuwe tarieven structuur, was niet de methodiek noch fundamenteel maar wel op de toepassing ervan. Voor de residentiële klanten, zijn de DNB’s – hierin sterk ondersteund door de VREG – van mening de aansluitvermogen van de hoofdschakelaar (op de meter) te nemen als basis om de factuur op te stellen en dit bovendien op basis van grove schijven.
De residentiële klant zal dus gefactureerd worden op basis van iets dat hij niet snapt, waarvoor hij nooit gekozen heeft (de keuze bij aansluiting was door de DNB gemaakt, te nemen of te laten), waaraan hij geen wijziging kan brengen zonder omstandige kosten te ondergaan en waarover hij geen grijp heeft omdat de schijven zodanig breed (grof) zijn dat het zeer moeilijk iszelfs naar de eerstkomende lagere te raken.
Om deze werkwijze te rechtvaardigen geeft de VREG argumenten à la ‘het aantal vragen naar wijziging zou zo hoog zijn dat de DNB’s er niet aan zouden kunnen’ of ‘het vereist een fysische interventie die geld kost’. De eerste uitsprake is al duidelijk: de VREG weet dus dat velen zullen vragen om hun aansluitvermogen naar een lager niveau aan te passen, dit toont direct dat het systeem niet overeen met de werkelijke behoeften komt.
De twede is toch een flagrante partedigheid, wanneer maatregelen door de regulator uitgedacht worden die bv. de leveranciers treffen, mag het wel geld kosten en dan nog zelden of het al dan niet haalbaar is, maar voor de DNB’s niet.
Des te meer dat de beoogde interventie ook later opbrengsten zal creëren (zoals vermeld in het verslag van de VREG), een positieve business case dus.
Een voorgaande globale benadering, met eerst de focus op alle doelgroepen en dan op maatschappelijk niveau, lijkt vereist om een nieuwe tareieven structuur te bepalen en niet alléén het standpunt van de DNB’s.
Maar nu, stel dat de beoogde verandering toch bekracht wordt, wat zal de werkelijke impact ervan, in centen, voor de residentiuële klanten zijn ? Er is natuurlijk geen uniek antwoord, wel verschillende antwoorden, in functie van de fysiche kenmerken van de intallatie (nl. aansluitvermogen) en het jaarlijks verbruik (vervoegd in alle types: enkelvoudig, dag, nacht, exclusief nacht).
We kunnen hier dit niet doen geval per geval, we beschikken er hiervoor over de data ook niet. Maaaaar de bijlagen van de consultatie van de VREG gaf wel geagregeerde data (in categoriën), nl. Bijlage 1 (Eurostat categorie gezinnen: afname en injectie) en Bijlage 3 (Netgebaseerde categorie gezinnen: afname). De 3 andere bijlagen (2, 4 en 5) gingen over de niet residentiële klanten, dus buiten de scope van dit artikel.
In elke bijlage vinden we, voor elke categorie, de gemiddelde huidige kost en wat de toekomstige kost zou zijn, in functie van het aansluitvermogen. Bij elk aansluitvermogen staat ook het procentuele markt aandeel van de situatie (relative aantal aansluitingen met dit aansluitvermogen in de residentiële markt). Die procenten hebben alléén betrekking op de type residetiële klant, zodat 100% betekent alle residentiële klanten, met uitsluiting bv. van de indsutriële.
Dankzij deze cijfers zijn we in staat de financiële impact op de distributie kosten te evalueren en de berekeningen te doen op net niveau, dus de impact op DNB niveau.
Om de tabellen hieronder te kunnen interpreteren moet men weten wat de verschillende categoriën betekenen en er welke aansluitvermogen achter elke code schuilt. De tabellen hieronder geven deze informatie:
Eurostat cat. | Afname dag | Afname nacht | Afname ex nacht | Totale afname | Prosument |
Nulverbruiker | 0 | 0 | 0 | 0 | Neen |
Nulverbruiker Zon | 0 | 0 | 0 | 0 | 4,2 kW |
Da | 600 kWh | 0 | 0 | 600 kWh | Neen |
Da Zon | 600 kWh | 0 | 0 | 600 kWh | 4,2 kW |
Db | 1.900 kWh | 0 | 0 | 1.900 kWh | Neen |
Dc | 1.600 kWh | 1.900 kWh | 0 | 3.500 kWh | Neen |
Dc1 | 3.500 kWh | 0 | 0 | 3.500 kWh | Neen |
Dd | 3.600 kWh | 3.900 kWh | 0 | 7.500 kWh | Neen |
De | 3.600 kWh | 3.900 kWh | 12.500 kWh | 20.000 kWh | Neen |
De verbruiken zijn jaarlijks, voor de prosumers zijn ze de gecompenseerde (netto) verbruiken. De kW van de prosumenten zijn eigenlijk de kWc van de installatie wat ongeveer gelijk is aan haar kVA. De waarden zijn de gemiddelde per categorie.
DNB cat. | Afname dag | Afname nacht | Afname ex nacht | Totale afname | Prosument |
Nulverbruiker | 0 | 0 | 0 | 0 / 14,1 kVA | Neen |
N1 | 1.092 kWh | 0 | 0 | 1.092 kWh / 2,4 kVA | Neen |
N2 | 922 kWh | 1.095 kWh | 0 | 2.017 kWh / 4,8 kVA | Neen |
N3 | 1.256 kWh | 1.491 kWh | 0 | 2.747 kWh / 9,1 kVA | Neen |
N4 | 1.631 kWh | 1.937 kWh | 0 | 3.568 kWh / 12 6 kVA | Neen |
N5 | 2.165 kWh | 2.571 kWh | 0 | 4.736 kWh / 17,1 kVA | Neen |
N6 | 3.130 kWh | 3.717 kWh | 0 | 6.847 kWh / 25,3 kVA | Neen |
N7 | 8.503 kWh | 10.098 kWh | 0 | 18.601kWh / 43,3 kVA | Neen |
N8 | 1.569 kWh | 1.190 kWh | 11.666 kWh | 14.425 kWh / 33,1 kVA | Neen |
De verbruiken zijn jaarlijks, voor de prosumenten zijn ze de gecompenseerde (netto) verbruiken. Bij de totale afname staan ook het (gemiddeld) aantal kVA van de hoofdschakelaar (aansluitvermogen). De waarden zijn de gemiddelde per categorie. Opmerkelijk is er geen melding van aanwezigheid van prosumenten.
De 2 categorisaties zijn fundamenteel anders, de Eurostat lijkt gebaseerd op meest voorvallende gevallen per type meter terwijl deze van de DNB is gebaseerd op (gemiddelde) aansluitvermogen en (gemiddelde) verbruiken. Bijzonderheid: het meest voorvallende geval (een enkelvoudig verbruik, dus dag verbruik, van 3.500 kWh) krijgt geen eigen categorie toegekend in de opdeling van de DNB’s. Hun standpunt is dus eerder technisch dan klantgericht.
De details, per categorie en aansluitvermogen staan in de bijlagen (1 en 3) van de consultatie van de VREG, voor het gemak van de lezer, worden ze ook hieronder weergegeven:
Eurostat categoriën, de 1ste cel bij elke tabel geeft de naam, markt aandeel (in Vlaanderen), netgebonden jaarlijkse kosten (in €/jaar), gemiddelde voor taksen en totaal (in €/jaar) voor het huidige tarief (dat ook in de 2de cel van 1ste lijn voorkomt). De laatste cel van 1ste lijn is het (markt aandeel) gewogen totaal (in €/jaar) bij toepassing van het nieuwe (aansluitvermogen) tarief. De X1 à X7 zijn het verschillende aanlsuitvermogen schijven. Bij elke categorie bestaat een lijn waarvoor het aanlsuitvermogen onbekend is. Voor de berekening van de gewogen gemiddelde bij het nieuwe tarief, werden eerst de markt aandelen gestrechted om aan het totale markt aandeel voor de categorie te komen (bv. 1ste tabel: totaal in tabel = 0,97%, totaal marktaandel = 1,25%, dus alle bekende aandelen × 1,25/0,97, zie rechter kolom t.o.v. 2de kolom).
De vermogen schijven zijn: X1 <= 3 kVA; X2 <= 6 kVA; X3 <= 10 kVA; X4 <= 15 kVA; X5 <= 21 kVA; X6 <= 28 kVA; X7 > 28 kVA.
Nulverbruiker 1,25% 7,12 0,00 7,12 | 7,12 | 235,70 | |
X1 | 0,01 | 36,09 | 0,013 |
X2 | 0,06 | 79,49 | 0,077 |
X3 | 0,32 | 152,55 | 0,412 |
X4 | 0,2 | 214,14 | 0,258 |
X5 | 0,26 | 288,19 | 0,335 |
X6 | 0,1 | 423,57 | 0,129 |
X7 | 0,02 | 728,18 | 0,026 |
ongekend | 0,28 | ||
0,97 | |||
1,25 |
Nulverbruiker Zon 0,11% 145,98 129,76 275,74 | 275,74 | 345,21 | |
X1 | 0 | 162,93 | 0,000 |
X2 | 0,01 | 206,33 | 0,012 |
X3 | 0,03 | 279,38 | 0,037 |
X4 | 0,02 | 340,97 | 0,024 |
X5 | 0,02 | 415,02 | 0,024 |
X6 | 0,01 | 550,4 | 0,012 |
X7 | 0 | 855,01 | 0,000 |
ongekend | 0,02 | ||
0,09 | |||
0,11 |
Da 10,60% 46,24 29,92 76,16 | 76,16 | 234,89 | |
X1 | 0,05 | 65,34 | 0,065 |
X2 | 1,14 | 108,74 | 1,477 |
X3 | 3,25 | 181,8 | 4,211 |
X4 | 1,78 | 243,39 | 2,307 |
X5 | 1,16 | 317,43 | 1,503 |
X6 | 0,67 | 452,81 | 0,868 |
X7 | 0,13 | 757,42 | 0,168 |
ongekend | 2,42 | ||
8,18 | |||
10,6 |
DaZon 0,92% 145,98 159,68 305,66 | 305,66 | 362,22 | |
X1 | 0 | 192,17 | 0,000 |
X2 | 0,1 | 235,57 | 0,130 |
X3 | 0,28 | 308,63 | 0,364 |
X4 | 0,15 | 370,22 | 0,195 |
X5 | 0,1 | 444,27 | 0,130 |
X6 | 0,06 | 579,64 | 0,078 |
X7 | 0,01 | 884,26 | 0,013 |
ongekend | 0,21 | ||
0,7 | |||
0,91 |
Db 22,42% 85,37 59,84 145,22 | 145,22 | 265,52 | |
X1 | 0,03 | 94,58 | 0,039 |
X2 | 1,89 | 137,98 | 2,459 |
X3 | 7,06 | 211,04 | 9,185 |
X4 | 4,32 | 272,63 | 5,621 |
X5 | 2,32 | 346,68 | 3,018 |
X6 | 1,42 | 482,06 | 1,847 |
X7 | 0,2 | 786,67 | 0,260 |
ongekend | 5,19 | ||
17,24 | |||
22,43 |
Dc 36,69% 171,83 174,54 346,37 | 346,37 | 404,17 | |
X1 | 0,03 | 206,69 | 0,041 |
X2 | 1,46 | 250,09 | 2,006 |
X3 | 8,93 | 323,15 | 12,267 |
X4 | 7,71 | 384,74 | 10,591 |
X5 | 4,92 | 458,79 | 6,758 |
X6 | 3,2 | 594,16 | 4,396 |
X7 | 0,46 | 898,78 | 0,632 |
ongekend | 9,98 | ||
26,71 | |||
36,69 |
Dc1 7,11% 218,60 174,54 393,14 | 393,14 | 375,53 | |
X1 | 0,01 | 206,69 | 0,012 |
X2 | 0,08 | 250,09 | 0,095 |
X3 | 3,67 | 323,15 | 4,378 |
X4 | 0,56 | 384,74 | 0,668 |
X5 | 1,27 | 458,79 | 1,515 |
X6 | 0,33 | 594,16 | 0,394 |
X7 | 0,04 | 898,78 | 0,048 |
ongekend | 1,15 | ||
5,96 | |||
7,11 |
Dd 15,37% 365,80 374,01 739,81 | 739,81 | 656,00 | |
X1 | 0,01 | 401,66 | 0,013 |
X2 | 0,18 | 445,06 | 0,242 |
X3 | 2,34 | 518,12 | 3,140 |
X4 | 2,8 | 579,71 | 3,758 |
X5 | 3,14 | 653,75 | 4,214 |
X6 | 2,38 | 789,13 | 3,194 |
X7 | 0,61 | 1093,74 | 0,819 |
ongekend | 3,92 | ||
11,46 | |||
15,38 |
De 5,52% 573,80 547,75 1.121,56 | 1121,56 | 1119,28 | |
X1 | 0,15 | 718,23 | 0,236 |
X2 | 0,01 | 761,63 | 0,016 |
X3 | 0,16 | 834,69 | 0,252 |
X4 | 0,25 | 896,28 | 0,394 |
X5 | 0,76 | 970,33 | 1,196 |
X6 | 1,16 | 1105,71 | 1,826 |
X7 | 1,01 | 1410,32 | 1,590 |
ongekend | 2,01 | ||
3,5 | |||
5,51 |
Voor de tabellen met de DNB’s categoriën, verwijzen we naar de publicatie van de VREG, ze zouden hier geen informatie aan het debaat toevoegen.
Gewoonlijk, bij toepassing van een nieuwe tarief structuur zijn er mensen die meer betalen en mensen die minder betalen. Maar de vraag is of het gemeenschallelijk duurder of goedkoper wordt.
Hiervoor moeten we globaal kijken. Dit kunnen we doen via het gebruik van de cijfers (2de en 3de cel van de 1ste lijn) en het markt aandeel van elke categorie.
De cijfers in de 2 tabellen hieronder geven het verschil tussen de huidige gemiddelde distributie kost per categorie (ongeacht het aansluitvermogen, want deze komt op heden niet aan bod in de tarieven) en de gewogen gemiddelde (door alle aansluitvermogen, elk met zijn procentuele residentiële markt aandeel).
Eurostat categoriën:
category | current | new | % | delta by % |
Nulverbruiker | 7,12 | 235,70 | 1,25 | 2,86 |
Nulverbruiker Zon | 275,74 | 345,21 | 0,11 | 0,08 |
Da | 76,16 | 234,89 | 10,6 | 16,83 |
Da Zon | 305,66 | 362,22 | 0,91 | 0,51 |
Db | 145,22 | 265,52 | 22,43 | 26,98 |
Dc | 346,37 | 404,17 | 36,69 | 21,21 |
Dc1 | 393,14 | 375,53 | 7,11 | -1,25 |
Dd | 739,81 | 656,00 | 15,38 | -12,89 |
De | 1.121,56 | 1.119,28 | 5,51 | -0,13 |
54,20 |
Dit betekent dat, gemiddeld over gans de DNB’s netten, de nieuwe tariefstructuur zou een extra inkomst per residentiële aansluiting van 54,2€ per jaar betekenen. De 3 categoriën die het meest ertoe zouden bijdragen zijn de Da, Db en Dc. Opmerkelijk vertegenwoordingen Db en Dc, samen, meer dan 59% van de residentiële markt.
DNB’s categoriën:
category | current | new | % | delta by % |
Nulverbruiker | 7,12 | 235,70 | 1,25 | 2,86 |
N1 | 132,82 | 258,67 | 11,53 | 14,51 |
N2 | 202,69 | 305,38 | 22,43 | 23,03 |
N3 | 273,36 | 366,36 | 16,61 | 15,45 |
N4 | 352,91 | 400,08 | 27,19 | 12,83 |
N5 | 466,21 | 521,31 | 15,38 | 8,47 |
N6 | 670,76 | 694,14 | 2,44 | 0,57 |
N7 | 1.810,07 | 1.408,49 | 3,1 | -12,45 |
65,27 | ||||
N8 | 641,11 | ? | ? | ? |
Voor N8 was er geen ander cijfer dan de totale huidige kost, vermoedelijk is deze categorie te weinig vertegenwoordigd om verwerkbare cijfers te geven (te kleine cijfers, dus te veel nullen vóór de 1ste significante cijfer).
De extra inkomst ligt hier nog een wat hoger (65,27€ per jaar). Eerder dan ghet verschil, krijgen we hiermee de bevestiging dat een omstandig extra inkomst in de kassa van de DNB’s zal vloeien.
Maar als we de zelfde berekeningen doen voor de bedrijven, krijgen we eerder een negatieve bijdrage aan de inkomst.
Om de globale plaat te krijgen zouden we de extra inkomst van de residentiële klanten vermenigvuldigen met het aantal residentiële aansluitingen en de cijfers van de industriële klant ook met elkaar, dan de som maken om te zien hoe positief het eind resultaat is, want zonder twijfel zal het positief zijn.
Maar een belangrijk punt hier is dat de residentiële markt, nogmaals, voor de industriële markt op moet draaien. De nieuwe tarieven structuur introduceert een (bijkomende) kruissubsidiëring van de industrie, wat tegen het verklaarde intentie om rationeel met energie om te gaan en verbruiksvermindering te promoveren. Zo gezien hebben de politici en de regulatoren nog wat werk op hun plank voordat een eerlijke nieuwe tarieven structuur opgesteld wordt.
Intussen, weten we nooit, zouden we toch paraat moeten zijn om met deze soort tarieven te leven. Terug naar de 1ste reeks van tabellen kunnen we het volgende zeggen:
- de nulverbruiker (die geen prosument is): zal sowieso meer betalen, hij heeft toch alle baten aan het laagste mogelijk aansluitvermogen (om de schade te beperken) te kiezen (3kVA); het is niet onlogisch dat hij betaalt want het net is ter zijn beschikking, maar 3kVA als minimum is veel (de power limitor van 6A geeft ca. 1,5kVA), eigenlijk als het echt 0 is, dan is het beter de teller vragen af te sluiten
- de nulverbruiker zon (het nul verbruik is veroorzaakt door de compensatie d.m.v. eigen productie): door de extra distributie kost dat hij betaalt omwille van zijn eigen productie (zonnepaneel of windturbine of warmtekracht koppeling), komt hij vandaag al op het niveau van de X3 (dus tussen 6 en 10 kVA), het aansluitvermogen moet hier rekening houden met de maximum van het verbruikte vermogen en het vermogen van zijn eigen productie; om minder te betalen zou hij onder de 6 kVA moeten komen wat m.i. voor het verbruik haalbaar is in de meeste gevallen, 10 kVA is in principe de maximum toegelaten voor een eigen productie, dus meer dan 10 kVA lijkt m.i. nooit nodig voor de meeste gevallen
- Da (de kleine verbruiker): als deze een aansluiting betreft die alléén de lichten van de (in)gangen in een gebouw voedt, of misschien ook een kleine lift, zou een X1 meer dan genoeg zijn (met 3kVA voed je ca. 50 klassieke lampen van 60W of 400 led lampen met dezelfde verlichting), dit zou een beetje goedkoper kunnen uitkomen dan de huidige situatie, maar 1,5 kVA zou ook vaak meer dan genoeg kunnen zijn
- Da Zon (prosument bij wie de eigen productie een beetje te kort schiet om zijn verbruik te compenseren): zeer similair op ‘nulverbruiker zon’, het verbruik is toch hoger dan de gewone, dus toch goed kijken, maar vaak zou een X3 of zelfs een X2 genoeg zijn
- Db (typische alleenstaande of koppel van gepensioneerden of zeer energie zuinig gezin, laag verbruik): deze zal bestraft worden als hij meer dan een X2 (6 kVA) nodig heeft, hij zal dus naast zijn inspanningen om minder te verbruiken nog een extra inspanning moeten doen om ook netzuinig te worden door zijn maximum verbruik ook in de gaten te houden, zeer spijtig dat deze groep benadeeld wordt; kookplaat en oven op aardgas zullen zeker een X2 toelaten, misschien wordt dan zelfs een X1 bereikbaar
- Dc (typisch gezin met typisch verbruik en tweevoudige teller): de 2de groep die het meest bijdraagt aan de inkomsten verhoging van de DNB’s, in de meeste gevallen zal een X3 genoeg zijn, een X2 kan ook bereikbaar zijn en dit nog makkelijker met kookplaat en oven op aardgas
- Dc1 (typisch gezin met typisch verbruik en enkelvoudige teller): goed nieuws voor deze groep tot X4 (15 kVA) betaalt hij minder en in de meeste gevallen zou een X4 meer dan genoeg zijn
- Dd (hoogverbruiker zonder exclusieve nacht teller): bij deze groep staan extra elektrische apparaten, vaak om water te verwarmen (warmwater, …), passieve huizen of quasi passieve huizen komen ook hier aan bod, super goed nieuws, tot X5 (21 kVA), eigenlijk bijna X6 (28 kVA) zal het goedkoper worden en nog verder want in de meeste gevallen zou een X4 genoeg zijn
- De (hoogverbruiker met exclusieve nacht teller): alles op elektriciteit, de verwarming van het huis ook, tot en met X6 zal het goedkoper worden, maar ik zie niet hoe minder dan een X4 mogelijk is
Hierboven komen de woorden ‘in de meeste gevallen’ vaak voor, het betekent eigenlijk ‘voor een gewoon gezin met een gewoon verbruik en klassieke verbruikspatroon’. Mensen die thuis een werkplaats hebben met zware machines (of lasapparaten) of een huis uitgerust met een verwarmd zwembad of die veel elektrische appareten hebben en ze vaak tegelijkertijd gebruiken, komen zeker daar niet in. Huizen uitgerust met warmtepomp voor hun verwarming komen meestal ook niet in ‘de meeste gevallen’, de pomp heeft al zelfs vaak een vermogen van ca. 8kW.
Merkelijk in die kosten vergelijking, van huidig en toekomstige tarieven structuur, is dat de kleine verbruikers bestraft worden, wat tegen de rationele energie gebruik richting ingaat.
Om zijn aansluitvermogen te bepalen, zou elk ieder een stroomtang meter op elke faze (voor 3 fazige installaties) kunnen plaatsen en de stroom registreren over een periode van meerdere maanden. De waargenome maximum zal de mate (in ampères) van de hoofdschakelaar bepalen. Maar als de tarieven op het werkelijke maximaal vermogen (waargenomen over een jaar of een maand) zou gebruikt worden voor de facturatie, zou dit niet nodig zijn.
De vraag om over een piekmeting te beschikken is echt rechtvaardigd en deze te gebruiken voor de facturatie in plaats van (groffe) schijven is niet anders dan logisch, zeker om de mensen te helpen netzuiniger te worden.
In de tabellen hierboven en de analyse per categorie gebruiker, staat het duidelijk dat de voorgestelde schijven (X1 – X7) geen ruimte bieden voor netzuinigheid, een groep heeft quasi geen mogelijkheid om zelfs in de direct aanstaande lagere schijf te komen (om bv. van X3 naar X2 te raken moet je enorme inspanningen en investeringen doen, idem om van alle Xn+1 naar Xn te raken). Als de mensen zien dat ze toch niet in een lagere Xi kunnen komen, zullen ze het zelfs niet proberen. Een lineair tarief op kVA, zou veel stimulerend zijn en toelaten veel hogere netzuinigheid te bereiken in veel minder tijd.
Dit wordt door meerdere respondenten aan de VREG gecommuniceerd, maar de VREG beeldt zich in dat dit niet realiseerbaar is, dat het een kostelijke fysische interventie vereist, …
Uiteraard de ideale situatie zou in het plaatsen van een piek meting bestaan, die per maand uitgelezen wordt. Een smart meter is voorzien met het nodige omdat alle kwartier waarden worden geregisteerd, maar het is een overkill. Verder een smart meter zal, naast de kost van de teller met plaasting, makkelijk 100 € per jaar (BTW in), elk jaar, aan de klant kosten, wat onaanvaardbaar is. Zoals in een vorig artikel gemeld, bestaan er zeer goedkope apparaatjes (inclusief plaatsing) en ze zouden kunnen geplaatst worden bij de eerstkomende meter opname, dus tegen zeer lage (eenmalige) kosten.
Maar als zelfs dit wordt geweerd, dan kan nog een ander werkwijze voorgesteld worden, dat volledig gratis is. De SLP is de curve die het opgenomen verbruik (en tussen 2 opname de recentste standaard jaarverbruik) over een periode opdeeld op kwartier basis. Zoals de VREG het ook herhaalt, deze curve is gebruikt door de DNB’s om hun net te beheren.
In de huidige regelgeving zijn er 2 residentiële SLP’s (de S21 toegepast bij de aansluiting meteen ratio nacht-/dag-verbruik kleiner dan 1,3 en de S22 voor de andere). De S22 is voornamelijk toegepast op aansluitingen met exclusieve nacht teller. Deze curve heeft een maximum. Deze maximum is de hoogste verwachte (markt) gemiddelde kwartier verbruik. Omdat 4 kW vermogen moeten afgenomen worden om 1 kWh in 1/4u te verbruiken, is het genoeg de maximum van de SLP door 4 te vermenigvuldigen (en dan met het standaard jaarverbruik van toepassing) om het maximum vermogen te kennen. Geen apparaat, geen installatie, juist een kleine makkelijke basis operatie.
Het meest recente standaard jaarverbruik wordt gebruikt tussen 2 opeenvolgende meter opnamen en eens dat de opname plaats gevonden heeft, wordt de afrekening gemaakt op basis van het opgenome verbruik en de klimaat en residu gecorrigeerd SLP. Geen verschil t.o.v. van de huidige werkwijze inzake verbruik facturatie, dus ook zo goed als geen aanpassing in de systemen. DE Perfecte Oplossing …
Voor de prosumenten kunnen we het bruto verbruik berekenen (door de productie toe te voegen aan de meter opname, zonder kapping op nul), deze met de SLP vermenigvuldigen en dan de productie vermenigvuldigd door de SPP (synthetische prodcuite profiel) ervan aftrekken, dit allemaaal op kwartier basis en dan de maximum zoeken.
Als we de SLP eventjes bekijken, duikt toch een probleempje op: de maximum van de SLP is echt klein, zodat iedereen zou in de X1 vallen. Laten we maar de S21 van 2015 onder de loep nemen (het jaar heeft geen belang de SLP curve zijn vrij stabiel). Na de tabel van 35.040 kwartieren te hebben herleid naar 8.760 uurwaarden (som op uur niveau), kunnen we een monotoon (hoeveel uren komt het afgenomen verbruik hoger of gelijk aan een bepaald vermogen, van 1 voor de maximum tot 8.760 voor de minimum) in grafiek krijgen. In de grafiek hieronder werd de SLP vermenigvuldigd door 3.500 kWh (een zeer representatieve waarde). De grafiek kan makkelijk aangepast worden naar een andere waarde door toepassing van een regel van 3 op de Y-as. De Y-as is uitgedruk in W (1kW = 1.000W).
We zien dus dat, met een standaard jaarverbruik van 3.500 kWh, de maximum gebeurt gedurende 1u (eigenlijk 1/4u) en deze maximum zou 825 W moeten zijn. De minimum ligt op 199 W. Dit betekent dat er geen uur bestaat waarop minder dan 199 W × 1/4u verbruikt wordt, dus ca. 50 Wh (0,05 kWh). Deze waarde is het sluipverbruik. Uit ervaring kan ik zeggen dat de minimum redelijk correct is, terwijl de maximum ver beneden de realiteit zit. Uit ervaring zou ik zeggen dat de echte maximum (op kwartier niveau, voor een standaard jaarverbruik van 3.500 kWh) tussen 4 en 5 kW zit (4.000 – 5.000 W).
Als we nu een histogram opstellen, met 10 vermogen categoriën, lineair opgemaakt tussen het minimum en het maximum vermogen, en het aantal uren waarin het vermogen in elke categorie staat, krijgen we de volgende grafiek (Y-s: middel van elke vermogen categorie in W, X-as: aantal uren):
Verder een maximum vermogen van 825 W voor een standaard jaarverbruik van 3.500 kWh, zou een bedrijfstijd van meer dan 4.000 uren betekenen wat helemaal niet realist is. Volgens publicaties ligt de bedrijfstijds bij residentiële klanten meestal tussen 500 en 600 uren, wat het maximum vermogen tussen 5,8 en 7 kW plaatst. Het lijkt dus dat de maximum van de SLP door 6 à 8 dient vermenigvuldigd te worden om naar iets realistisch te komen, of dient de vermogen eenheidsprijs met 6 à 8 vermenigvuldigd te worden.
Doch, als de DNB’s de SLP’s gebruiken om hun net te beheren, moeten die curve, gemiddeld, kwartier per kwartier vlakbij de realiteit zitten anders zouden we veel netproblemen waarnemen.
Een studie zou mogelijks de geapste factor identificeren, zodat de methodiek toch toegapst kan, mits vermenigvuldiging door een factor. Dit is natuurlijk minder goed dan een meting maar veel beter dan het aansluitvermogen te bepalen op basis van de hoofdschakelaar van de installatie en het kost niets (of quasi niets, want de kost van een studie is zeer klein t.o.v. de geschatte interventie om piek meters overal bij residentiële klanten te gaan plaatsen).